X

==

X Xenofilie zn, vr, samengesteld uit het Griekse xenos (vreemde, vreemdeling) + -filie

1) welgezindheid jegens vreemdelingen

2) (in de iconografie) voorstelling van Abraham die de drie engelen ontmoet

==

Merle liep met Abigail naar haar auto. Ze wilde hem vertellen wat Ruth haar over Hank Scokes had toevertrouwd, maar ze had haar natuurlijk helemaal niets over Nat Rhone mogen vertellen. Merle en Hank waren vrienden geweest, ook al hadden ze beiden een andere weg gekozen. Merle volgde zijn weg nog steeds, zijn schoenen stevig gestrikt.

‘Ga je verhuizen?’ vroeg hij, naar de grote plunjezak op de achterbank van haar auto wijzend.

‘Heb ik te veel ingepakt?’

‘Die stormen waaien meestal in een dag of wat wel over. En er is geen kledingvoorschrift in het opvangcentrum. Ze serveren er geen high tea of zoiets.’

‘Ik weet niet zeker hoelang ik weg zal blijven.’

‘Niet lang,’ verzekerde hij haar. ‘Probeer de volgende veerboot maar te halen. Als je dacht dat het verkeer hier vastzat, wacht dan maar tot je op het vasteland bent.’

‘Bedankt.’

‘Voor dat advies over de veerboot?’

‘Nee, omdat ik mee mocht gaan vissen.’

‘Het was me een genoegen, Abby.’

Merle vertelde haar hoe ze op de hoofdweg kon komen, waar ze invoegde in wat een steeds langere rij auto’s leek. Het verkeer kroop over het eiland. Abigails kilometerteller haalde niet meer dan vijftien kilometer per uur. Veertig minuten later kwam eindelijk de steiger in zicht. Een man in uniform hield toezicht op de processie, langs de weg stond een politiewagen. Het was niet sheriff Larner, dus moest het zijn hulpsheriff zijn.

Tientallen voertuigen wachten op een plaats op de veerboot, die nog niet terug was van het vasteland. De overtocht heen en weer duurde meer dan een uur. Omdat de veerboot maar ruimte had voor een beperkt aantal auto’s, rekende Abigail uit dat het tot laat in de middag zou duren voor ze aan de beurt was.

De minuten kropen voorbij. Terwijl kinderen bij de steiger speelden en volwassenen hun auto’s verlieten om hun benen te strekken, zat Abigail somber naar het klokje te staren.

Toen de veerboot arriveerde, wuifde de hulpsheriff de auto’s vooraan in de rij aan boord, waarna de boot vertrok en de zwerm mensen die het eiland wilden verlaten nauwelijks kleiner was geworden.

Zelfs nadat de veerboot nog drie keer terug was gekomen, was Abigail het begin van de rij nog lang niet genaderd. Met elke seconde die verstreek werd ze kwader op zichzelf omdat ze besefte dat ze haar boeken had achtergelaten.

‘Als de orkaan de vuurtoren nou vernietigt? Als je boeken nou verloren gaan? Dan heb je niets meer.’

Terwijl ze overpeinsde wat ze moest doen, werd het wolkendek donkerder en begon het hard te regenen. Ouders die met elkaar hadden staan praten liepen snel met hun kinderen naar hun auto’s. Abigail stond niet aan het eind van de rij, maar ook nog lang niet in de buurt van het midden. Als ze wegging, was ze haar plekje kwijt. Het kon haar niet schelen. Ze verliet de rij en reed weg.

‘Dit zal een minuut of vijftien duren. Misschien zelfs maar tien. Je bent waarschijnlijk eerder terug dan de veerboot.’

De regen tikte op het dak van de stationcar en de ruitenwissers zwiepten het water van de voorruit. Om tijd te besparen nam ze een zijweg, ervan overtuigd dat die de weg vlak bij de vuurtoren zou kruisen. Maar ze had het mis. Opnieuw wist ze niet waar ze was en het weer maakte het er niet beter op. Ze probeerde een andere weg en hoopte dat hij een weg kruiste die ze kende. Dat was niet zo. In haar haast was Abigail terechtgekomen in de chique enclave van grote, moderne woningen die ze voor Merle had moeten inspecteren toen ze zijn ronde voor Lottie waarnam.

‘Denk na. Je bent hier eerder geweest. Merle had de huizen aangegeven op de kaart. Wacht. De kaart.’

Ze stopte en zette de auto langs de kant. De kaart zat niet in het kaartenvak, onder de stoelen, of achter de zonneklep.

‘Die ligt natuurlijk thuis. Net als je boeken.’

Het regende zo hard dat ze niet eens door de ramen kon kijken. En ook al had ze dat wel gekund, Abigail was verdwaald.

‘Je hebt jezelf in de nesten gewerkt. Je zult jezelf er ook weer uit moeten redden.’

Ze schakelde en drukte het gaspedaal in. De stationcar kwam niet van zijn plek.

‘O nee, zeg alsjeblieft dat je niet vastzit.’

Toen ze voorzichtig meer gas gaf, slipten de wielen door. Met de gedachte dat de auto met een flinke ruk vrij zou kunnen komen, duwde ze het gaspedaal helemaal in. De banden gierden en groeven zichzelf nog dieper in het zand.

‘Nu is het helemaal bekeken.’

Ze zette de capuchon van haar windjack op en waagde zich de regen in. Haar achterbanden zaten vast in een geul, die door de regen snel verder werd uitgediept.

‘Ik neem nooit meer een kortere weg.’

Een windvlaag waaide de capuchon van haar hoofd en ze was meteen drijfnat. Ze kroop terug in de auto. Er was geen korte weg voor Abby, niet over het eiland en niet voor de verwerking van haar verdriet.

‘Je hebt twee keuzes. Dat schijnt de laatste tijd nogal eens voor te komen. Je kunt hier blijven of gaan lopen.’

Het werd lopen. Ter voorbereiding trok ze haar natte trui uit en verving die voor een droge uit haar plunjezak. Het enige dat verder belangrijk was, haar bril, stopte ze in haar zak. Met haar jack hoog dichtgeritst en haar capuchon strak over haar hoofd stapte Abigail de regen in.

‘Heerlijke dag voor een wandelingetje.’

Terwijl ze door de modder banjerde, keek ze of ze ergens tekenen van leven zag. Op dit gedeelte van het eiland stonden alleen vakantiehuizen. Hoewel de woningen groot, luxueus en duur waren, was Abigail beslist in het verkeerde deel van het dorp. Wat tijdens haar ronde voor Merle een rit van twintig minuten was geweest vanaf de vuurtoren, zou een slopende wandeling worden.

Ze trok haar schouders op, hield haar hoofd laag en vervoegde Latijn onder het lopen.

Ambulo, ambulare, ambulavi, ambulatum.

Erro, errare, erravi, erratum.

Bij een splitsing moest Abigail kiezen welke kant ze op zou gaan. Ze moest op haar richtingsgevoel afgaan en dat was de laatste tijd niet erg betrouwbaar gebleken.

‘Wat een vreselijke klotezooi. Met de nadruk op klote.’

Ze was letterlijk en figuurlijk overvallen door de regen. Toch zou er een eind aan deze regenbui komen. En als Merle gelijk had ook aan haar persoonlijke storm. Ze had haar schoenen aan. Ze hoefde alleen maar te lopen.

==

De termen ‘dag’ en ‘nacht’ verloren hun betekenis. Het regende zo hard, de wolken waren zo dik en de lucht zo donker dat het wel middernacht had kunnen zijn. Abigail kon niet meer dan een paar passen voor zich uit kijken. Haar voeten deden pijn, haar tanden klapperden onbeheersbaar en ze was tot op haar huid doorweekt.

Ze bleef doorlopen tot ze de huizen in de verte herkende. Ze was in Timber Lane, de weg waar de meest recente inbraak had plaatsgevonden.

‘Dieven zijn bij slecht weer minder geneigd inbraken te plegen. Volgens mij heb ik dat ergens gelezen. Niemand wil lopen sjouwen in de regen.’

Timber Lane kruiste een hoofdweg die Abigail naar de vuurtoren of recht naar het dorp kon volgen. Vanaf hier waren beide even ver. Iemand zoeken om haar met haar auto te helpen had de hoogste prioriteit als ze het eiland wilde verlaten. Ze wilde echter naar het wachtershuis om haar boeken te halen. Ze koos voor het laatste.

Een uur later was ze bij de vuurtoren. In haar voortuin, waar normaal haar Volvo geparkeerd stond, stond de surveillancewagen van sheriff Larner.

Hij heeft zeker je auto gevonden. Misschien kan hij Denny via de radio vragen op je te wachten met de veerboot.

De auto was leeg. De voordeur van het huis stond op een kier. Door de platen voor de ramen kon ze niet zien of het licht aan was of niet.

O god. Je bent beroofd. De sheriff is komen kijken wat er gestolen is.

Abigail duwde de deur verder open. Het licht op de overloop was aan en scheen op de trap. Haar cd-speler stond op het bewerkte bijzettafeltje, dat ondersteboven op de mahoniehouten bureaustoel uit de werkkamer stond.

Als je beroofd bent, waarom staat alles dan nog hier?

Op de eerste verdieping klonken voetstappen. Ze stond op het punt naar Larner te roepen, maar haar stem werkte niet mee.

Als hij het nou niet is?

Ze moest zich ergens verstoppen. De woonkamer en keuken waren te open. De kelderdeur zou piepen. Abigail stoof naar de deur van de vuurtoren en glipte naar binnen toen de voetstappen de trap af kwamen.

Het lichthuis.

Abigail stapte de wenteltrap op en sloeg de eerste tree over omdat ze wist dat die kraakte. Gezond verstand weerhield haar ervan verder te gaan. Het lichthuis was wel de laatste plaats waar ze wilde zijn, omdat ze dan in de val zou zitten. En als ze per ongeluk op een trede stapte die kraakte, zou de inbreker haar horen.

Het lichthuis of de inbreker. Wat een keus.

Het trappenhuis van de vuurtoren was in duisternis gehuld. Haar pupillen verwijdden zich en haar angst nam toe. Door een kier tussen de deur en de deurstijl kon Abigail de woonkamer inkijken. Er kwam iemand de trap af. Het was sheriff Larner. Hij had een stapel van Wesley Jaspers logboeken in zijn armen en legde ze op haar cd-speler, klaar om de spullen naar zijn auto te brengen.

Tegen alle logica in duwde Abigail de deur van de vuurtoren open. ‘Waar ben jij mee bezig?’

Larners hand ging naar zijn holster. Abigail verstarde. De gebeurtenissen rondom de diefstallen vielen voor haar op hun plaats. De avond van de ene inbraak had hij haar aangehouden. Op de avond van de volgende was hij niet in zijn kantoor geweest.

‘Merle had gelijk. Hij wist dat het een eilander was, iemand van Chapel Isle.’

Larner schrok van de suggestie dat iemand hem verdacht. Hij keek naar de telefoon. Abigails maag verkrampte. Hij had een wapen. Zij had niets om zichzelf mee te verdedigen, alleen woorden.

‘Merle dacht dat degene die de huizen leegroofde geld nodig had. Had je het geld nodig? Heb je het daarom gedaan?’

‘Doet dat er iets toe?’

Dat antwoord had te veel betekenissen, waarvan er niet eentje positief was.

‘Was het voor je dochter?’

Larner was verrast en gaf geen antwoord.

‘Ruth heeft me verteld dat ze ziek is. Dat ze haar doktersrekeningen niet kan betalen.’

Hij liet even zijn kin zakken, liet iets van zijn weerstand varen.

‘De huurwoningen zijn allemaal verzekerd. Het kost de eigenaren geen geld. Dat wist je. Je vermoedde dat hier kostbaar antiek stond na wat Denny had gezegd in The Kettle. Het meubilair is misschien een paar honderd dollar waard, maar ik betwijfel of je veel zult krijgen voor mijn radio of de logboeken.’

Hij keek Abigail onverstoord aan en weigerde iets te zeggen.

‘Ik kan je die dingen niet mee laten nemen, Caleb. Ik heb niet veel meer over in deze wereld en ook al is het meeste hiervan niet van mij, ik kan het je niet laten meenemen.’

Larner verstijfde.

‘Dus ik ga een deal met je sluiten.’

‘Jíj gaat een deal met míj sluiten?’

Abigail hapte naar lucht bij de dreigende klank van zijn stem. ‘Ik dien geen klacht tegen jou in bij de autoriteiten op het vasteland en jij laat Nat Rhone gaan.’

Hij keek haar ongelovig aan.

‘Het kan me niet schelen wat je hebt gestolen en waarom. Ik ben niet van hier, maar ik wil blijven. Als dat betekent dat ik jouw geheim moet bewaren, dan moet jij iets voor mij doen.’

‘Ik luister.’

‘Ruth heeft je vandaag over Hank verteld. Geloofde je haar?’

Larner haalde zijn schouders op en wilde zich niet in de kaart laten kijken.

‘Ze had geen reden om te liegen.’

‘Nat wel.’

Abigail keek naar de stapel spullen die Larner midden in de woonkamer had vergaard en zei: ‘We hebben allemaal redenen om te liegen.’

‘Je wilt dat ik mijn carrière op het spel zet om een mogelijke moordenaar op vrije voeten te laten.’

‘Nee, ik wil dat je een vergissing inwisselt voor een misverstand.’

Hij beet op de binnenkant van zijn wang. ‘Als ik daarmee instem, hoe gaat het dan in zijn werk?’

‘Dat weet ik ook niet goed. Ik heb dit nog nooit eerder gedaan.’

‘En doen we dan alsof dit hier vanavond nooit gebeurd is?’

‘Dat vind ik een redelijk uitgangspunt.’

‘Je hebt geen enkel bewijs. Je kunt me er later niet mee chanteren.’

‘Ik ben niet van plan om je nog meer te chanteren dan ik nu al doe, sheriff.’

‘Hand erop.’

Abigail aarzelde. Als hij iets wilde proberen te doen, dan zou dat zijn wanneer hij haar hand vasthad. Ze nam echter het risico en schudde hem de hand. Hij liet als eerste los.

‘Ben je verliefd op hem? Doe je dit daarom?’

‘Niet in het minst.’

‘Waarom dan?’

Abigail had bijna tien jaar met haar man doorgebracht en maar vier met haar zoontje, niet genoeg, maar meer dan andere mensen hadden. Ze had hen te vroeg verloren. Nats ouders waren hem veel te jong ontnomen, veel vroeger dan hij verdiende. Als zij voor hem kon zorgen op een manier waarop het lot dat niet had gedaan, dan zou Abigail dat doen. In ruil daarvoor zou het lot haar misschien ook een dienst bewijzen.

‘Doet dat er iets toe?’ antwoordde ze, precies zoals hij eerder had gezegd.

Abigail vertrouwde erop dat Larner woord zou houden, dat hij Nat vrij zou laten. In het grote geheel der dingen deed het er niet toe waarom ze dit had gedaan. Het deed er alleen maar toe dát ze het had gedaan.